|
||||||||
Wellicht is de naam van fiddler Paul Anderson bij ons niet heel bekend, maar in Schotland klinkt hij als een klok. Dat heeft alles te maken met ’s mans muzikaliteit én met zijn kennis van de Schotse geschiedenis die hij, aan de hand van oude melodieën -die vaak geschreven werden naar aanleiding van belangrijke gebeurtenissen-, graag aan zijn publiek mag vertellen tijdens zijn concerten, die vaak meer van een voordracht hebben, dan van een concert. Andersons vertolkt niet alleen ouder werk, hij schrijft ook nieuwe dingen, zij het veelal in pure, traditionele stijl, die weleens gebruikt worden als soundtrack bij TV-films of documentaires en voor het maken van deze plaat beperkte hij zich tot de zogeheten “slow airs and laments”, een wezenlijk onderdeel van het Schotse muzikale erfgoed, dat helaas iets te vaak in gemakkelijke toeristenuitvoering tot bij een potentieel publiek gebracht wordt. De eerste stappen voor dit album werden al een ruim dozijn jaren geleden gezet, toen Paul, op vraag van Iain McLay, met wie hij de plaat “The Singing Land” had gemaakt, in de studio van technicus en muzikant Dave Sinton -de man die destijds de Combolins van The Corries onderhield en later perfectioneerde- twee dozijn bekende en minder bekende trage nummers opnam, die als basis moesten kunnen dienen voor het hele project. Eén en ander werd voorgelegd aan Alan Spence, BBC-producer en leerling van George Martin. Die man had opnames gemaakt van zowat iedereen, van de Beatles tot ABBA en hij oordeelde dat de opnames goed genoeg waren, maar her en der wat begeleiding bij de fiddle vereisten. Toen kwam pianist George Donald in beeld, de man waar Anderson, naar eigen zeggen, het allermeeste van leerde inzake muzikaliteit en expressie. Hij voegde, waar nodig, enkele pianolijnen en -akkoorden toe, terwijl Sinton zijn Combolins bovenhaalde voor onder andere “The Loch Tay Boat Song”, dat de plaat mag afsluiten. Toen kwam Het Leven op nogal bruuske wijze in het project tussen: Alan Spence stierf volkomen onverwacht, Dave Sinton trok zich terug op het meest noordelijke Shetland eiland Unst, Anderson ging trouwen en George Donald stierf op zijn beurt. De koelkast wenkte dus, tot Paul na een concert op de Shetlands Dave Sinton tegen het lijf liep en ze beiden beslisten dat wat ze jaren tevoren samen hadden opgenomen, nu maar eens moest afgewerkt worden en zo geschiedde: met de hulp van Anderson’s “vaste” gitarist Tony McManus werden de laatste nummers verfijnd en werd de collectie als “klaar” afgevinkt. Die verzameling bestaat uit een vijftal eigen composities van Anderson, samen met zijn interpretatie van bekende (of minder bekende) stukken van de hand van meesters als Niel Gow, van wie “Lament for the Death of his Second Wife” en “Farewell to Whisky” opgenomen werden; diens zoon Nathaniel is vertegenwoordigd met “Miss Hamilton of Pentaitland” en van James Scott Skinner zijn er “Hector The Hero”, “Fyvie Castle” en “Bovaglie’s Plaid”. Er is nog veel meer te ontdekken: een vijftal traditionals en, niet te onderschatten, bij elk van de melodieën een korte, maar gevatte en interessante uitleg. Dat alles maakt van deze CD een ideale maandagochtendplaat. Tenminste, als u, zoals ik, de maandagochtend mag beschouwen als dat moment van de week, waarop het normale leven zachtjesaan zijn ritme herneemt. Prachtig gespeeld, heel mooi opgenomen en subtiel gearrangeerd…dat zijn de voornaamste kenmerken van deze bijzonder fraaie en trage drieëntwintig nummers, die je in iets meer dan een uur op volkomen verantwoorde wijze opnieuw aan de slag laten gaan. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||